
Jurisprudentie
BB8671
Datum uitspraak2007-11-19
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 07/3369, AWB 07/3370
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 07/3369, AWB 07/3370
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen verweerders besluit aan vergunninghouder een vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van winkels en 34 appartementen, op het perceel plaatselijk bekend Markt te Boxtel. In tegenstelling tot hetgeen verzoekster heeft aangevoerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met gemeentelijk beleid (de Dommelvisie) en het provinciaal beleid. Ook is geen sprake van strijd met het nieuwe, op 28 juni 2007 door de gemeenteraad vastgestelde, bestemmingsplan Centrum Boxtel. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om tot het oordeel te komen dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot verlening van de vrijstelling heeft kunnen komen. Weliswaar is sprake van het (gedeeltelijk) aantasten van een groene en ecologisch waardevolle Dommeloever, maar dat enkele feit rechtvaardigt op zichzelf nog niet de conclusie dat sprake is van onredelijke gevolgen in verhouding tot het doel van het besluit. Omdat niet gebleken is dat zich een van de andere weigeringsgronden van artikel 44 van de Woningwet voordoet, was verweerder gehouden de gevraagde bouwvergunning te verlenen.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 07/3369
AWB 07/3370
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 november 2007
inzake
de stichting werkgroep Natuur- en Landschapsbeheer Boxtel,
te Boxtel,
verzoekster,
gemachtigden D. Bol en N. Landwehr-Johan,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel,
verweerder,
gemachtigden M. van Geel, V. Snels en J.C. van Engelen.
Aan het geding hebben als partijen deelgenomen Bouwfonds M.A.B. Ontwikkeling B.V., te Eindhoven, vergunninghoudster, gemachtigden G.J.A. Veraa en mr. J.C. Ellerman, en gedeputeerde staten van Noord-Brabant, te Eindhoven.
Procesverloop
Op 29 december 2005 heeft verweerder een aanvraag ontvangen van vergunninghoudster om een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet voor het bouwen van winkels en 34 appartementen, op het perceel kadastraal bekend gemeente Boxtel, sectie K, nr. 196501966-1967-2352-2353, plaatselijk bekend Markt te Boxtel (hierna: het bouwplan).
Op 3 april 2007 hebben gedeputeerde staten besloten een verklaring van geen bezwaar af te geven, waarna verweerder bij besluit van 3 mei 2007 aan vergunninghoudster zowel een vrijstelling als een bouwvergunning heeft verleend voor het bouwplan.
Het door verzoekster tegen dit besluit ingediende bezwaar, voor zover dat ziet op het achterste deel van het plan, de zogenaamde ‘urban villa Blok A’, een gebouw voor acht appartementen (hierna: appartementengebouw) is door verweerder bij besluit van 28 augustus 2007 ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft op 7 oktober 2007 tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 8 november 2007, waar verzoeker is verschenen bij gemachtigden. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigden. Verder is vergunninghoudster bij gemachtigden verschenen. Gedeputeerde staten zijn niet verschenen. Tijdens deze behandeling is tevens het beroep van Versantvoort tegen hetzelfde besluit met nummer 07/3324 behandeld.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep is ingesteld bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting als bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3. De voorzieningenrechter is, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet en zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4. Nu verzoekster zich blijkens de statutenwijziging van 10 juli 1997 ten doel stelt het ‘in standhouden en waar mogelijk vergroten van de natuurwetenschappelijke landschappelijke- en daarmee samenhangende cultuur-historische waarden in de gemeente Boxtel en het bevorderen van het natuur-bewustzijn bij de Boxtelse bevolking’, is zij aan te merken als belanghebbende in de zin van de Awb.
5. In dit geding moet worden beoordeeld of de verleende vrijstelling de rechterlijke toets kan doorstaan. Nu verzoeksters beroep slechts betrekking heeft op het appartementengebouw, zal de voorzieningenrechter zich bij de beoordeling van het beroep beperken tot dat deel van het bouwplan. Voor zover gesproken wordt over het bouwplan, wordt dan ook enkel dat deel bedoeld.
6. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
7. Ter plaatse waar het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft (hierna: het perceel) zich bevindt, geldt grotendeels het bestemmingsplan “Centrum”, vastgesteld door de Raad van de gemeente Boxtel op 26 januari 1995 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 26 november 1997 en daarmee onherroepelijk geworden.
8. De gronden waarop het appartementengebouw gepland is, zijn gelegen binnen het geldende bestemmingsplan “Centrum” en hebben de bestemming “Uit te werken centrumdoeleinden -UC-”. Binnen deze bestemming is verweerder gehouden de gronden met toepassing van een uitwerkingsbevoegdheid in de zin van artikel 11 van de Wet Ruimtelijke Ordening te gebruiken en te bebouwen met inachtneming van de uitwerkingsregels zoals deze in artikel 1 van het bestemmingsplan vermeld staan. De uitwerkingsregels bepalen, voor zover van belang, dat binnen het gebied ten minste 6 en ten hoogste 30 woningen worden gebouwd en dat langs de Dommel een oeverstrook met groenvoorzieningen dient te worden aangelegd met een breedte van ten minste 3 meter.
9. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan Centrum. Uit voornoemde planvoorschriften, gelezen in samenhang met de uitwerkingsregels, vloeit immers voort dat op het perceel ten hoogste 30 woningen mogen worden gebouwd, terwijl het bouwplan de realisatie van 34 woningen omvat. Verder staat vast dat het bouwplan voor het overige, zoals onder meer de bouwvolumes en bouwhoogten, wel aan de planvoorschriften en de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Centrum voldoet.
11. Voorop gesteld wordt dat de bevoegdheid tot het verlenen van de vrijstelling van discretionaire aard is. Dit betekent dat aan verweerder, indien aan de voorwaarden van dit artikel is voldaan, zekere vrijheid toekomt. Mitsdien is de vraag aan de orde of verweerder bij afweging van alle belangen in redelijkheid heeft kunnen komen tot verlening van de door vergunninghoudster gevraagde vrijstelling.
12. Tussen partijen is onder meer in geschil of het bouwplan in strijd is met de door verweerder in de zogenoemde “Dommelvisie” neergelegde beleidsregels, die in maart 1999 zijn opgesteld. Op dat moment bestond ten aanzien van het perceel nog het plan het theater aan de Dommel (’t Fortuyn) te realiseren, welk plan uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden. In de tekst van de Dommelvisie staat (pagina 54), voor zover van belang: ‘dat de aanleg van een groenstrook van ca. 5 meter tussen het theater en de Dommel het meest haalbare lijkt ten behoeve van de verbindingszone’. Gelet op die specifieke beleidsregel, gaat verzoeksters stelling dat blijkens de kaarten, behorend bij de Dommelvisie, de ruimte die ter plaatse is gereserveerd voor ‘bloemrijk grasland’ 15 tot 20 meter breed is, niet op. De kaarten waar verzoekster zich op baseert zijn opgesteld ter illustratie bij de Dommelvisie en daarmee ondergeschikt aan de tekst daarvan. Voormelde tekst vermeldt ondubbelzinnig een afstand van circa 5 meter tussen de Dommel en het perceel, waarmee die afstand, en niet een vermeende afstand van 15 tot 20 meter, geldt. Nu ter zitting is gebleken dat het bouwplan voldoet aan de in de Dommelvisie neergelegde afstand van circa 5 meter, is geen sprake van strijdigheid met de Dommelvisie. De enkele functiewijziging, waarbij het in deze zaak ter beoordeling liggende bouwplan in de plaats is gekomen van het toenmalige theaterplan, doet hier niet aan af. Bovendien heeft verweerder in de ruimtelijke onderbouwing, de reactie op de zienswijzen en tijdens de hoorzitting zijn standpunt dat de beleidsregels uit de Dommelvisie met betrekking tot het theaterplan ook van toepassing zijn op het bouwplan, meerdere malen toegelicht en gemotiveerd. Verzoeksters stelling dat verweerder onvoldoende onderbouwd heeft dat hij dezelfde regels toepast en daarom onzorgvuldig heeft gehandeld, gaat dan ook niet op.
13. Voorts is in geschil of het bouwplan in strijd is met het nieuwe, op 28 juni 2007 door de gemeenteraad vastgestelde, bestemmingsplan Centrum Boxtel. Het staat vast dat in het raadsbesluit een kaart (O4) is opgenomen waarop een stippellijn is doorgetrokken over het perceel. Daarmee valt het perceel onder de aanduiding ‘oever Dommel’ en zou het bouwplan, gezien de tekst van artikel 13, lid 2.1. sub c van het nieuwe bestemmingsplan: ‘het is verboden te bouwen op de gronden, die op de plankaart zijn aangeduid met ‘oever Dommel’, in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan. Op de originele, gewaarmerkte en ter zitting getoonde plankaart, is deze stippellijn echter niet doorgetrokken, zodat het bouwplan niet onder de aanduiding ‘oever Dommel’ valt en het bouwplan wél binnen het nieuwe bestemmingsplan past. Uit de tekst van de gemeenteraadsvergadering, verweerders uitgebreide toelichting en de ter zitting getoonde raadsstukken blijkt eenduidig dat de gemeenteraad heeft beoogd het bouwplan over te nemen in het nieuwe bestemmingsplan. Dit blijkt ook uit het door verzoekster ter zitting getoonde raadsbesluit, waarin de gemeenteraad uitdrukkelijk het door partij Balans ingediende amendement om een groenstrook van minimaal 15 meter tussen de Dommel en deze bebouwing vast te leggen, heeft verworpen. De gemeenteraad heeft dus kennelijk een bewuste keuze gemaakt de strook niet op 15 meter vast te stellen, hetgeen ook overeenstemt met zijn bedoeling het bouwplan in het nieuwe bestemmingsplan in te passen. Nu de ter zitting getoonde, originele, gewaarmerkte en door de gemeenteraad goedgekeurde plankaart voornoemde stippellijn niet bevat en dit zoals gezegd overeenstemt met de bedoeling van de gemeenteraad, moet deze plankaart, en dus niet de in het raadsbesluit opgenomen kaart (O4) als richtinggevend worden aangemerkt. De discrepantie tussen voornoemde kaarten moet dan ook als een vergissing worden beschouwd. Ondanks het feit dat deze door de gemeenteraad gehanteerde werkwijze ongelukkig is, kan dat niet de conclusie rechtvaardigen dat de bij het raadsbesluit gevoegde kaart (O4) gelding heeft. Nu het bouwplan niet in strijd is met voormelde bestemmingsplankaart, staat het nieuwe - nog in werking te treden - bestemmingsplan niet in de weg aan het verlenen van de vrijstelling. Gelet op het voorgaande is het bewijsaanbod van verweerder met betrekking tot de geluidsopname van de gemeenteraadsvergadering niet nodig.
14. Verzoekster heeft voorts gesteld dat de afstand tot de Dommel in strijd is met provinciaal beleid. De Leidraad Realisering Ecologische Verbindingszone (Provincie Noord Brabant, 1996) heeft als uitgangspunt dat een ecologische verbindingszone in een stad een breedte van 50 meter heeft. Zoals verweerder en vergunninghoudster terecht hebben gesteld en ter zitting nader hebben gemotiveerd, beschrijft deze leidraad echter dat het uitgangspunt voor de realisering een flexibel streefbeeld is. Dit bestaat uit een corridor van circa 10 meter breed aangevuld met stapstenen, waarbij naar gelang de lokale omstandigheden flexibel kan worden omgegaan met omvang, inrichting en situering van corridors en stapstenen. In deze zaak is sprake van een bouwplan in binnenstedelijk gebied. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat voornoemde breedte van 50 meter klaarblijkelijk onhaalbaar is. Verweerder heeft echter wel blijk gegeven, door stapstenen en corridors, de uitgangspunten van het provinciaal beleid toe te passen. Daarmee heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zich, met toepassing van een flexibele en pragmatische aanpak, aan de door de provincie vastgestelde richtlijnen met betrekking tot de inrichting van een ecologische verbindingszone heeft gehouden.
15. Nu niet gebleken is van strijdigheid met voornoemd provinciaal en gemeentelijk beleid, gaat de stelling van verzoekster dat Gedeputeerde Staten bij de verlening van de verklaring van geen bezwaar het bouwplan niet aan dat beleid heeft getoetst, niet op.
16. Tot slot treft ook verzoeksters stelling dat de aan het bouwplan ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing beneden de maat is, geen doel, nu haar onderbouwing van dat standpunt ziet op de eerder genoemde verkeerde interpretatie van de Dommelvisie. Nu de ruimtelijke onderbouwing uit een speciaal op dit project toegesneden plan bestaat, waarin aan alle volgens vaste jurisprudentie daarvoor gestelde eisen is voldaan, is sprake van een goede ruimtelijke onderbouwing.
17. Gelet op het voorgaande zijn de door verzoekster aangevoerde omstandigheden onvoldoende om tot het oordeel te komen dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot verlening van de vrijstelling heeft kunnen komen. Weliswaar is sprake van het (gedeeltelijk) aantasten van een groene en ecologisch waardevolle Dommeloever, maar dat enkele feit rechtvaardigt op zichzelf nog niet de conclusie dat sprake is van onredelijke gevolgen in verhouding tot het doel van het besluit. Omdat niet gebleken is dat zich een van de andere weigeringsgronden van artikel 44 van de Woningwet voordoet, was verweerder gehouden de gevraagde bouwvergunning te verlenen. Op grond van het voorgaande kan het bestreden besluit in stand blijven en zal het beroep ongegrond worden verklaard.
18. Gezien de beslissing in de hoofdzaak, zal het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.
19. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
20. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van M.L. van Veen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2007.?
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover daarin is beslist op het ingestelde beroep, binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen
bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: